In de tijd van Jezus en daarvoor was er eigenlijk geen echt geaccepteerd geloof in het hiernamaals. Pas in Jezus' tijd begon men na te denken over hemel en hel na de dood. Voor zijn dood lees je er in de heilige boeken van toen weinig interessants over. We kunnen er dus vanuit gaan dat mensen onder het OT niet voor de keus stonden: de wil van God doen; anders ga je naar de hel.
De keus was anders: aan het eind van Deuteronomium wordt de verantwoordelijkheid voor wat je aan goed of kwaad doet niet zozeer bij het individu gelegd, maar bij het volk. Het verlaten van God had als gevolg dat je als volk in ballingschap ging. Voor individuen lag dart naders. We kennen voorbeelden van individuen die om de een of andere reden achterbleven in Juda, en niet mee weggevoerd werden. Hun gelovigheid was daarbij geen kriterium.
Sowieso was gelovigheid geen issue. het maakte niet echt uit wat je geloofde, als je je maar hield aan de ge- en verboden van de godsdienst. En over eeuwige hel en verdoemenis werd niet gesproken.
Toen kwamen Jezus en de apostelen, en het beeld veranderde totaal.
Het ging niet meer om essentiele zaken als besnijdenis, wonen in Kanaän, en je houden aan de wet. Het ging ineens veel meer om jouzelf als individu. Warrige denkbeelden -totaal vreemd aan het oude geloof- ontstonden: de tempel deed er minder meer toe (ofschoon Paulus tot ver na zijn roeping nog de tempel bezocht), je moest opnieuw geboren worden en je vorige persoonlijkheid voor gestorven houden, je werd ergens van verlost, en vrijwel alle ge- en verboden werden afgeschaft, ofschoon Jezus met dat laatste behoorlijke moeite had.
Wat heeft het christendom eigenlijk voor wortels?
Wat heeft het eigenlijk te maken met ‘de wet en de profeten’? Helemaal niets toch?