Jezus in de Talmud
De Talmud bevat een aantal passages die verwijzen naar een bepaalde Jeshu (of Joshua) ben Pandera, die rond 100 v.Chr. leefde.1 Jeshu zou de leerling zijn geweest van Joshua ben Perachiah, die zeker een historische figuur was; hij was een van de meest vooraanstaande rabbi’s van die tijd. Tijdens de vervolging van de Farizeeën door Alexander Jannaeus, die rond 94 v.Chr. begon, vluchtte Joshua ben Perachiah met Jeshu naar Alexandrië in Egypte, waar Jeshu magie zou hebben geleerd. Jeshu wordt omschreven als een geleerde, maar werd om zijn ketterse neigingen uit de school gezet waarvan Joshua de leiding had. Hij werd een religieuze leraar, had een aantal leerlingen, en predikte voor gewone mensen. Hij werd ervan beschuldigd tovenarij te beoefenen, Israël te bedriegen en het volk van God te vervreemden. Na te zijn berecht en veroordeeld, werd hij gestenigd tot hij stierf en zijn lichaam werd vervolgens opgehangen als een waarschuwing voor anderen.
Sommige joden houden nog altijd vast aan een datum voor Jezus van 100 v.Chr. en stellen dat veel evangelieverhalen specifieke reacties zijn op het talmudische beeld van Jeshu (‘Jezus’ is de Latijnse vorm van ‘Jeshu’ of ‘Yeshu’).2 Aan de andere kant beweren christenen dat de Jeshu uit de Talmud gedeeltelijk is gebaseerd op de ‘echte’ Jezus uit de evangeliën, en dat de verhalen over Jeshu de intense vijandigheid van de joden tegenover de christenen weerspiegelen.3 Veel schrijvers die beweren dat de Jezus uit de evangeliën een fictieve figuur is ontkennen ook de historische werkelijkheid van de Jeshu uit de Talmud.4 Theosofische schrijvers zoals H.P. Blavatsky en G. de Purucker, daarentegen, stellen dat er een historische Jezus bestond die leefde rond 100 v.Chr., op wie de Jezus van de evangeliën voor een deel is gebaseerd, en ze hechten geloof aan de talmudische traditie.5 Blavatsky schrijft:
Hoe voorzichtig men ook moet zijn bij het aannemen van iets over Jezus uit joodse bronnen, toch moet men erkennen dat ze in sommige zaken (wanneer hun rechtstreekse belangen bij het meedelen van feiten geen rol spelen) in hun mededelingen nauwkeuriger zijn dan onze goede maar al te afgunstige kerkvaders.6
De Talmud werd tussen de 2de en 6de eeuw n.Chr. uit eerdere tradities samengesteld. De daarin verspreid voorkomende passages die betrekking hebben op Jeshu werden in de middeleeuwen samen met ander materiaal uitgewerkt in een boek, de Toldoth Jeshu (Het leven van Jezus). Terwijl de Talmud een nogal nuchter werk is, staat de Toldoth Jeshu vol met wilde verhalen, die duidelijk niet bedoeld zijn om als historisch te worden opgevat. De verklaringen over Jezus in de Talmud en Toldoth zijn soms nogal verward, en sommige werden – nadat het evangelieverhaal was ontstaan – waarschijnlijk geschreven om christelijke overtuigingen belachelijk te maken (bijvoorbeeld het verhaal dat Jezus’ moeder een overspelige vrouw was en Jezus een onecht kind, en het verhaal dat Jezus’ discipelen zijn dode lichaam ontvreemdden en verborgen).
De Talmud spreekt ook over een man genaamd Ben Stada (‘een afvallige’), die soms staat voor Jezus, hoewel een van de passages aangeeft dat hij rond 100 n.Chr. leefde – bijna 200 jaar na de dood van koning Jannaeus. Dit mag echter niet worden gebruikt als een excuus om de hele rabbijnse traditie over Jezus als niet historisch en onbetrouwbaar te verwerpen, vooral omdat Ben Stada oorspronkelijk een afzonderlijke figuur lijkt te zijn geweest die later werd verward met Jeshu.7 G.R.S. Mead toont aan dat de datum 100 v.Chr. onderdeel is van de oudste laag van de Talmud en ouder is dan de verhalen die de latere datum bevatten, en die voor polemische doeleinden werden ontwikkeld door de Lydda- (of Lud-)school van de rabbi’s.8
De eerste christenen waren goed bekend met de joodse verhalen over Jezus. De heidense filosoof Celsus, die beroemd was om zijn argumenten tegen het christendom, verwees naar de in zijn tijd (ca. 170 n.Chr.) gangbare joodse traditie dat Jezus naar Egypte ging, waar hij magie leerde en later naar huis terugkeerde en begon te beweren dat hij een god was. De echtgenoot van Maria, Jezus’ moeder, was een timmerman, en zou zich van haar hebben gescheiden nadat was gebleken dat ze overspel had gepleegd. Beschaamd zwierf ze rond en in het geheim schonk ze het leven aan Jezus; zijn echte vader zou een soldaat zijn geweest, genaamd Panthera (of Pandera). Origenes, een kerkvader uit de 3de eeuw, vond dit verhaal van voldoende belang om de moeite te nemen ertegen te argumenteren in zijn boek tegen Celsus. Aan het einde van de 2de eeuw gaf de vurige kerkvader Tertullianus in een schimprede tegen de joden aan dat hij zich bewust was van verschillende elementen van de Jezus-verhalen uit de Talmud, en ook een aantal bijkomende elementen die niet in de Talmud worden genoemd, maar die werden opgenomen in de Toldoth Jeshu, die pas vele eeuwen later op schrift werd gesteld.9
In de 4de eeuw gaf de christelijke heilige Epiphanius een christelijke genealogie waarin Panthera wordt genoemd als de grootvader van Jezus. Hij beweert zelfs dat Jezus in de tijd van koning Jannaeus leefde, maar zegt vervolgens dat Jezus is geboren in 2 v.Chr., ongeveer 70 jaar na de dood van Jannaeus!10 Hiermee probeerde Epiphanius zich te ontdoen van de joodse traditie over Jezus door elementen ervan in zijn eigen (duidelijk fictieve) verhaal op te nemen, maar maakte zich blijkbaar geen zorgen om de overduidelijke ongerijmdheid waartoe dit leidde.
Volgens het evangelie van Mattheus moesten Jozef en Maria met de baby Jezus vluchten naar Egypte omdat koning Herodes had bevolen dat alle jongens die in Bethlehem waren geboren, moesten worden gedood. Zoals al is vermeld zegt de Talmud dat Ben Perachiah met Jeshu naar Egypte vluchtte om te vermijden dat hij door koning Jannaeus zou worden gedood. In tegenstelling tot het christelijke verhaal van de ‘kindermoord’ onder Herodes, waarvoor geen historisch bewijs bestaat, is de vervolging van de Farizeeën door Alexander Jannaeus een historisch feit.11 Gesteund door de Sadduceeën zegevierde Jannaeus na zes jaar strijd rond 88 v.Chr. over de Farizeeën. Hij zou 800 van hen hebben gekruisigd en liet de keel van hun vrouwen en kinderen voor hun ogen doorsnijden; 8000 andere rabbi’s vluchtten naar Judea. De ‘kindermoord’ kan ten dele op dit feit worden gebaseerd (ingewijden werden soms ‘onschuldigen’ of ‘kinderen’ genoemd). Er moet echter worden opgemerkt dat het thema van een goddelijk of halfgoddelijk kind dat door een slechte koning wordt gevreesd in de heidense mythologie veel voorkomt.
Volgens de evangeliën werd Jezus gekruisigd. Paulus en Petrus, die schreven vóór de evangeliën werden samengesteld, zeggen echter dat hij werd ‘opgehangen aan een boom’ (Galaten 3:13, Handelingen 5:30, 10:39). De Jezus uit de Talmud zou (in overeenstemming met de joodse wet) zijn gestenigd en opgehangen aan een boom. Jezus’ kruisiging is natuurlijk ook symbolisch. Christus vertegenwoordigt zowel de spirituele zon (waarvan de fysieke zon het symbool is) als het spirituele zelf in ieder individu. Het kruis geeft het snijpunt van de ecliptica en de hemelequator weer, en ook de onderlinge afhankelijkheid van geest (de verticale balk) en stof (de horizontale). Zoals de zon wordt ‘wedergeboren’ op het moment van de lentenachtevening, wanneer zijn baan de hemelequator kruist, en begint aan zijn reis naar het noorden langs de ecliptica, zo is het doel van inwijding om een einde te maken aan de ‘kruisiging’ van het hogere zelf in de wereld van stof door een tweede of spirituele geboorte tot stand te brengen, waarin de lagere aard wordt omgezet en verenigd met de hogere. Tijdens de inwijdingsbeproevingen ligt de kandidaat vaak op een kruisvormige bank.
Het thema van een goddelijk of halfgoddelijk wezen dat wordt opgeofferd tegen een boom, een paal of een kruis en vervolgens weer tot leven wordt gebracht, komt in de heidense mythologie vaak voor. Zo vierden de heidenen in het noorden van Israël op het moment van de lentenachtevening de dood en de opstanding van de uit een maagd geboren Tammuz-Osiris. In Klein-Azië (waar de vroegste christelijke kerken werden gevestigd) werd een soortgelijke ceremonie gehouden voor de uit een maagd geboren Attis, die aan een boom stierf, in een grot werd begraven en dan op de derde dag verrees.12
http://www.theosofie.net/impuls/2008/jezus.html