Galaten 2:20
“…de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij gegeven heeft.”
Hooglied 2:16
“Mijn lief is van mij en ik ben van hem.”
Ik ben van Hem, door Hem geschapen;
Ik ben van Hem, door Hem verlost. Ik ben dubbel en dwars van Hem, door oorspronkelijk recht en door aankoop toen ik verloren was. Ik ben van Hem door de losprijs van Zijn bloed, van Hem door de overwinning van Zijn Geest,
van Hem door mijn eigen vrije toestemming;
van Hem in lichaam, ziel en eigendom;
helemaal, alleen, onherroepelijk van Hem.
Ik ben van Hem en Hij zal me verdedigen,
van Hem en Hij zal mij corrigeren,
van Hem en Hij zal gebruik van mij maken,
van Hem en Hij zal me liefhebben,
van Hem en Hij zal Zich in mij verheugen,
van Hem en Hij zal aanspraak op mij maken tegen alle rivalen en tegenstanders;
Ja, liever van Hem en Hij heeft me lief,
van Hem en Hij verheugd Zich in mij, van Hem en Hij doet aanspraak op mij tegen alle vijanden.
Ik ben niet van mezelf, niet van de Kerk, niet van de wereld, niet van de mens,
niet van de Wet, niet van de Satan,
maar van Hem, Christus, mijn Geliefde.
Ik ben niet het eigendom van tijd noch van zorg,
noch van bedrijvigheid, noch van noodzaak,
maar van Christus, want ik ben van Hem.
Alle dingen, gelovige, zijn van jou in Christus,
toch ben jij van niemand behalve van Hem.
Alle dingen behoren tot jou,
maar jij behoort tot geen ander behalve Jezus.
Je bent het eigendom van geen mens,
het eigendom van geen wezen,
het eigendom van geen ongeschapen toch machtige realiteit, zoals “de zonde”.
Ik ben van mijn Geliefde, en geen ander heeft bezit of recht of macht over mij,
behalve volgens Zijn wil en toestemming;
en als ik van mijn Geliefde ben en Hij van mij,
dan is al het mijne van Hem…
al mijn zonde, mijn zwakheid,
mijn veroordeling en mijn ellende;
en al het Zijne is van mij…al Zijn kracht,
Zijn rechtvaardigheid, Zijn redding, Zijn heerlijkheid,
Zijn God is mijn God, Zijn Vader is mijn Vader,
Zijn broers en zussen zijn mijn broers en zussen,
Zijn hemel mijn thuis.
(Maarten Luther)