Deel 4 (slot): Doodstraf

Het verbod op bloedvergieten staat er ook niet aan in de weg een misdadiger ter dood te veroordelen. De Thora besteedt veel aandacht aan het slechte gedrag van de mensen uit Sodom. Abraham, houdt een vurig pleidooi om de stad en omgeving te sparen. Uiteindelijk lukt dit niet. G’d vernietigt Sodom en Gomorra. Dit maakt de vraag naar de doodstraf hoogst actueel. De wereld reageert telkens weer zeer verdeeld op de doodstraf. Mogen wij andermans leven nemen?

Een moordenaar krijgt de doodstraf: “Wie het bloed van mensen vergiet, zijn bloed zal door de mensen vergoten worden. Want G’d heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt’ (9:6). Hier lijkt de doodstraf een dwingende noodzaak. Iemand die koelbloedig andermans leven neemt, verliest zelf het recht verder te leven. Voorstanders van de doodstraf stellen dat respect voor menselijk leven meebrengt, dat de mens niet ongestraft gedood kan worden. Toch worden in de Thora niet alle gevallen van doodslag met de doodstraf bekocht. Kaïn, David en Achab worden wel gestraft maar niet met een doodvonnis. In 1870 werd de doodstraf in Nederland afgeschaft. Na de Tweede Wereldoorlog werd de doodstraf weer even ingevoerd. Het Sanhedrien te Jeruzalem was reeds 40 jaar vóór de verwoesting van de tempel, in het jaar 30 n.d.g.j., gestopt met het toepassen van de doodstraf.

Ben Noach: Dus de Talmoed bespreekt deze problematiek ook?

Rabbijn: In de Talmoed wordt zeer terughoudend met de doodstraf omgesprongen. Zo wordt de wet van ‘de weerspannige zoon’ – die als hij het te bont maakt ter dood veroordeeld kan worden - vier pagina’s lang in de Talmoed besproken (B.T. Sanhedrien 68b-72a) maar daarna wordt besloten dat het geval van ‘de weerspannige zoon’ nooit is voorgekomen en ook nooit zal voorkomen. Deze wet werd alleen gegeven voor studie, maar niet voor de praktijk. In B.T. Sanhedrien 51b wordt de studie van de doodstraffen vergeleken met de studie van de offers, die ook geen praktijk meer zijn.

Ben Noach: Werd de doodstraf vaak toegepast in het oude Israël?

Rabbijn: In de Misjna (Makkot 1:10) wordt gesteld dat een Sanhedrien, dat iemand één keer per zeven jaar ter dood veroordeelt, beschouwd wordt als een bloedbank. Rabbi Elazar ben Azarja meent dat zelfs één keer in de 70 jaar al veel te veel is. Rabbi Tarfon en rabbi Akiva stellen dat als zij in het Sanhedrien zouden hebben gezeten, er nooit een doodstraf zou zijn uitgesproken. Maar rabbi Sjimon ben Gamli’eel stelt dat dit averechts zou werken: “Met zo een opstelling zouden er veel moordenaars onder Israël zijn”.

Toch werd de doodstraf voor levensgevaarlijke criminelen, soms zelfs tot in de Middeleeuwen, nog uitgesproken. Waar de Joodse rechtbanken met deze juridische bevoegdheden waren bekleed, zoals in Spanje onder de heerschappij van de moslims, werden soms doodvonnissen uitgevoerd, wanneer bepaalde individuen een ernstige bedreiging vormden voor de gemeenschap. In de Responsa van Maharam Lublin (138) staat beschreven dat deze Joodse rechtbanken liever niet een van de vier Bijbelse doodstraffen toepasten, om niet de schijn te wekken dat zij zich Sanhedriale bevoegdheden aanmaten. Toen de eerste moordzaak in de staat Israël werd gehouden telegrafeerden beide Israëlische Opperrabbijnen de minister van Justitie de doodstraf onmiddellijk af te schaffen. Een doodvonnis achtten zij in strijd met de Joodse wet. Toch werd Eichmann ter dood veroordeeld vanwege genocide. Soms kan men niet anders.

Eerdere pogingen om het Noachidische wetstelsel te doen herleven

De meeste Noachidische wetten staan niet expliciet vermeld in de Thora omdat Mosjee slechts die wetten beschreef, die G’d Zelf via hem aan het Joodse volk meedeelde.

Tegenwoordig worden veel pogingen ondernomen om het Noachidische gedachtegoed nieuw leven in te blazen. Dat is niet iets van deze tijd maar is al een oud streven. Maar het heeft een sluimerend bestaan geleid omdat wij geen missie bedrijven en de ons omringende volkeren ons vaak verboden om onze overtuiging uit te dragen. Maar na de Emancipatie kwamen toch weer nieuwe initiatieven los. Ongeveer anderhalve eeuw geleden werden weer serieuze pogingen ondernomen om het Noachidische wetstelsel te doen herleven. Nu het Joodse volk zijn morele voortrekkersrol weer durft op te pakken, heeft ook de Noachidische leer weer meer aanzien gekregen.

Universele religie

De wetten van Noach zijn als zodanig van groot belang zijn voor het hedendaagse oecumenisch streven. Ze staan uitgewerkt in de Talmoed, die opgeschreven is tussen 200 en 500 n.d.g.j. Maar toen heersten de Romeinen wreed over Israël. Die trokken zich niets aan van Joodse opvattingen over universeel recht. Het recht van de sterkste gold toen.

Des te opmerkelijker en overtuigender spreekt dit voor de oprechtheid van de Talmoedgeleerden. Waarheidsgetrouw volhardden zij in hun streven naar een universeel recht. Inderdaad deden zij dat in een tijd van voortdurende vervolging door vijandige overheden.

Monotheïsme

De Wijzen van de Talmoed stelden het Noachidische systeem voor als een religie voor de gehele mensheid. Het Noachidische G’dsbegrip wijkt niet af van het pure monotheïsme van Mozes en de Joodse profeten. Het enige verschil tussen het Joods-religieuze systeem en het Noachidische stelsel is van praktische aard. De Talmoed verwacht slechts van de Noachidische bekeerling, dat hij of zij de wetten van Noach aanvaardt als het resultaat van een G’ddelijke openbaring. Hoewel veel Noachidische voorschriften ingang vonden bij vrijwel alle volkeren, zoals het verbod van stelen en moorden, hebben zij dit niet aanvaard als G’ddelijke wetten. Zij achtten het raadzaam zich aan deze wetten te houden op rationele gronden, omdat een maatschappij daarzonder ondenkbaar is.

Diniem, rechtspraak en wetgeving

Kunnen de zeven Noachidische geboden nog uitgebreid worden? Laten we als voorbeeld het gebod van “diniem” (rechtspraak) nemen. Op grond van de Babylonische Talmoed (Sanhedrien 59a), zijn alle Geleerden het erover eens, dat hieronder zowel een gebod als een verbod valt. Het gebod is de instelling van rechtbanken en het verbodsaspect hiervan houdt in, dat elke daad, die als mogelijk gevolg heeft, dat er een onjuiste beslissing door de rechtbank wordt genomen, ongeoorloofd is. Verder vallen onder het gebod van rechtspraak vele bepalingen uit het Joodse wetsysteem. Zo zijn de volgende Joodse bepalingen ook van kracht voor de Noachiden:

1. Het gebod om in elke leefgemeenschap rechters en uitvoerders van de rechtelijke beslissingen aan te stellen, in moderne termen: de rechterlijke en uitvoerende macht;

2. Het gebod om de strijdende partijen voor de wet gelijk te behandelen en getuigen op degelijke wijze te onderzoeken;

3. Een aantal verboden, zoals het verbod tegen overschrijden van bevoegdheden, het aannemen van steekpenningen, het voortrekken van de ene partij boven de andere als uiting van partijdigheid of angst voor één van de partijen, het bevoordelen uit medelijden van een armlastige of zielige partij bij het geding, het aanstellen van een onkundig of onbedreven rechter, het horen van één van de partijen in afwezigheid van de andere partij, eigenrichting en het afleggen van valse getuigenissen en nog enkele verboden, die Maimonides opnoemt bij de Thora verboden, in totaal 20 van de 613 ge- en verboden van de Thora.

Volgens Maimonides (1135-1204, Fostat) houdt het Noachidische gebod van rechtspraak slechts deze 20 bepalingen in. Nachmanides (1194-1270, Gerona) is echter de mening toegedaan, dat rechtspraak veel meer omvat dan de hiervoor opgesomde ge- en verboden. Nachmanides geeft dit aan in zijn commentaar op het Bijbelse verhaal van de verwoesting van de stad Sjechem door de stamvaders Simon en Levi, de zonen van Jakob, uit wraak voor de aanranding van hun zuster Dina in het 34e hoofdstuk van Genesis.

Nachmanides: uitbreiding van diniem

Nachmanides stelt, dat de categorie “diniem” (rechtspraak) in de zeven Noachidische wetten niet beperkt is tot het aanstellen van rechters. Het omvat veel meer, zoals het instellen van bepalingen tegen het maken van woekerwinsten, het achterhouden van salaris, aanranding, beschadiging van andermans goederen, oneerlijkheid in de handel e.d. Hij voegt hier de zeer opmerkelijke woorden “net zoals de wetten, die voor Israëlieten gelden” aan toe.

Nachmanides kan hiermee niet bedoelen dat voor Noachiden exact dezelfde wetten gelden als voor Israëlieten, daar hij zich dan in strijd met de Talmoedische bronnen zou uitspreken (B.T. Sanhedrien 56b). Nachmanides bedoelt hier slechts te zeggen, dat het een rechter of regering niet vrijstaat geheel nieuwe rechtsbeginselen in te voeren.

Dit is een inhoudelijk nieuw punt. Maimonides somt slechts een aantal formele beginselen op, die een zo juist mogelijk vonnis moeten waarborgen. Nachmanides gaat verder en geeft ook aanwijzingen omtrent de inhoud van het rechtssysteem. In zijn opvatting bevat de Noachidische wet “diniem” een omlijnd systeem van wetsbepalingen, die niet in sterke mate zou afwijken van het Joodse wetsysteem. Ook rabbi Mosjee Isserles (1525 – 1572, Krakau) meent, dat de civiele wetten van het Talmoedisch-Joodse en Noachidische systeem alleen verschillen, als de Talmoed dit uitdrukkelijk aangeeft (Sjoet Rema, resp. 10).