Dit leven toch is het ware leven niet, omdat het een zondig, onrein, door lijden gekweld en voor de dood bestemd leven is. Het wordt eerst leven in ware zin en krijgt eerst een wezenlijke levensinhoud door de dienst van de Heere en in de gemeenschap met God.
Geheel in overeenstemming met de toenmalige bedeling van het genadeverbond en met de verkiezing van Israël tot volk van God, denkt het Oude Testament het verband tussen godsvrucht en leven zo, dat gene in een lang leven op aarde haar vrucht en haar loon ontvangt, Ex. 20:12; Deut. 5:16, 29; 6:2; 11:9; 22:7; 30:16; 32:47 enz. In de algemeen bekende, natuurlijke tegenstelling van leven en dood weeft zich een andere, zedelijke, geestelijke tegenstelling in, die nl. tussen een leven in de dienst van de zonde en een leven in de vreze van de Heere. Aan het kwade is de dood, aan het goede is het leven verbonden. Deut. 30:16.
De mens, die God dient, blijft leven, Gen. 2:17; aan de onderhouding van zijn geboden is het leven verbonden, Lev. 18:5; Deut. 30:20;, zijn woord is het leven, Deut. 8:3; 32:47.
In de Spreuken wordt onder leven wel dikwijls lengte van dagen verstaan, Spr. 2:18; 3:16; 10:30, maar opmerkelijk is toch, dat zij dood en Scheol meestal alleen in verband brengen met de goddelozen, Spr. 2:18; 5:5; 7:27; 9:18, en daartegen het leven bijna uitsluitend aan de rechtvaardigen toekennen. De wijsheid, de gerechtigheid, de vreze des Heere is de weg ten leven, Spr. 8:35-36; 11:19; 12:28; 13:14; 14:27; 19:23, de goddeloze wordt omgestoten, als hem ongeluk treft, maar de rechtvaardige behoudt ook in zijn dood nog vertrouwen en troost, Spr. 14:32.
Zalig is hij, die de Heere tot zijn God heeft, Deut. 33:29; Ps. 1:1; 2:12; 32:1-2; 33:12; 34:9 enz., ook in de zwaarste tegenspoeden, Ps. 73:25-28; Hab. 3:17-19; daarentegen komen de goddelozen om en nemen een einde, ook al genieten zij tijdelijk nog zoveel voorspoed, Ps. 73: 18-20.
uit: Bavinck Dogma