Nu ben ik niet alleen atheïst. Ik ben ook theoloog. Al zeg ik liever: ik studéérde theologie. Bovendien doceerde ik het jarenlang aan een hogeschool. Vrijwel wekelijks mocht ik de vraag van studenten en collega’s beantwoorden hoe een theoloog in godsnaam atheïst kan zijn. Mijn antwoord was onbeschoft en van retorische aard, hoewel ik nog steeds denk de spijker op zijn kop te treffen. Het luidde ongeveer als volgt.
‘Dat je dat verbaast! Je hoeft toch ook niet aan kanker te lijden om oncoloog te worden? Er valt zelfs veel voor te zeggen om bijzonder sceptisch te staan tegenover theologen die in God geloven. Zoals een oncoloog niet meer in staat is om nuchtere diagnoses te stellen als hij wordt getergd door helse pijnen, kun je van een theoloog geen afgewogen oordeel verwachten als hij zijn denken laat vertroebelen door religieuze mist.’
Van de theoloog Edward Schillebeeckx is de uitspraak dat de theologie tot taak heeft bij te dragen aan Gods werk van bevrijding. Ik vind Schillebeeckx’ taakbeschrijving stuitend. Net zo min een oncoloog de opdracht heeft om bij te dragen aan het verspreiden van tumoren, dient een theoloog zijn handen vuil te maken aan godsdienst. Maar ik vrees dat Schillebeeckx wel applaus krijgt van zijn vakbroeders. Die zien zich -in tegenstelling tot godsdienstwetenschappers- veelal niet als denkers of onderzoekers, maar als hulpverleners, pastores en catecheten. Er valt dan ook veel te zeggen voor de stelling van de filosoof Herman Philipse om theologie als wetenschappelijke discipline van de universiteit te verwijderen. Zoals we dat immers ook zouden doen met de criminologie wanneer die zich tot taak zou stellen mee te werken aan de verspreiding van criminaliteit. Ik meen me te herinneren dat Philipse vervolgens voorstelt om theologie dan maar onder te brengen bij de culturele instituties. Theologen zouden in het vervolg gefinancierd moeten worden op grond van de cultuurnota. Zelfs dat gaat me te ver. Theologen mogen best bijdragen aan Gods bevrijding, maar niet op kosten van de belastingbetaler.
Kritisch
Het was mijn opleiding tot godsdienstleraar en het daaropvolgende doctoraalprogramma theologie dat me tot atheïsme bracht. Niet dat ik me uit die tien studiejaren ook maar één gelegenheid weet te herinneren waarin het atheïstisch programma aan de orde werd gesteld. Atheïsme, dat was een liefhebberij van balsturige dilettanten als Karel van het Reve of Bertrand Russell. Prima auteurs, scherpe geesten, maar geen theologen. Dus van hun standpunten hoefde de dogmatisch theoloog, kerkhistoricus, ethicus en liturgist geen kennis te nemen. Maatschappijkritisch was de studie overigens wél. Tegen het christelijke establishment werd de bevrijdingstheologie ingezet. Tegen het vrouwonvriendelijke karakter van de kerk, de feministische theologie. Tegen de a-historische en a-contextuele lezing van de bijbel, de historisch-kritische methode, de psychoanalyse of het structuralisme. En terwijl God niet meer Heer of Vader mocht heten en koos voor de slachtoffers van Somoza of Pik Botha; terwijl Jezus opeens in poncho rondwandelde en zijn ‘opstanding uit de dood’ als ‘opstand tégen de doodstraf’ mocht worden gelezen; werden de fundamentele vragen, in mijn herinnering althans, nooit gesteld.
Toch betekende theologie voor mij één lange en diepgaande ontmythologisering van kerk, christendom, Jezus en God. Het college Kerkgeschiedenis bood een fascinerend kijkje in de keuken waar met veel politiek gesteggel en machtsvertoon dogma’s en geloofsbelijdenissen werden gebakken. Bijbel-exgese ontrafelde de bronnen waaruit de schrijvers van Genesis, Exodus, Psalmen en de Evangeliën geput zouden hebben. Dogmatische Theologie presenteerde een indrukwekkend scala aan godsbeelden. Van de meest zouteloze kerkelijke modellen, tot de prikkelende God-is-dood theologie. Een variant overigens, waarin God allerminst dood bleek te zijn, maar tijdelijk met vakantie.
Zo leerde ik dat de theologie steeds nieuwe interpretaties van God op kon nemen, zonder de oude definitief naar de prullenmand te verwijzen. God was bevrijding én troost én vader én verlossing én afwezigheid én medelijden én wind én wezen én verzet én overgave. Deze schier oneindige variëteit wekte gaandeweg het vermoeden dat waarschijnlijk geen enkele interpretatie veel om het lijf had. Mitst het bestaan van God niet ter discussie wordt gesteld - en dat gebeurt op theologische faculteiten per definitie niet - lijkt de theologische wetenschap geen enkele opvatting te verbieden. Net als met God, kan de theoloog overigens ook met Jezus alle kanten op. Jezus kan een spiritueel orakel zijn én een provocerende hippie én een joodse wetgeleerde én een Griekse wijsgeer. Ofwel: de theologie, om met Karl Popper te spreken, kent niet de mogelijkheid om uitspraken te falsifiëren en onwaarheden op het spoor te komen. Kort en goed, ergens moet het idee zijn gegroeid dat theologie een hobby is van vrijgestelde religieuzen en haar onderwerp niet meer dan een gedachteconstructie zonder empirische basis.
—————–
Lees meer op:
http://www.freethinker.nl/forum/viewtopic.php?t=1273