Als God bestaat, dan moet hij bestaan als een wezen, en dát is heidendom.
een stelling die ik heb opgepikt uit een discussie tussen prof. Van den Brink, en de atheistische ds. Hendrikse.
De stelling is afkomstig van ds. Hendrikse.
Een interessante stelling om eens over na te denken. Immers als iets een wezen is, dan is dat ‘iets’ afgebakend. Het is niet tegelijkertijd iets anders wat dat wezen niet is. Iets wat rood is kan niet tegelijkertijd ook groen zijn, want dan is het niet meer rood.
Tegelijkertijd geeft het idee dat God in ieder geval Niet een wezen is, en ontzettende geestelijke warmte. Immers als God van niets afgescheiden is, geen apart ‘iets’ an sich, dan maken ook wij wij van dat ‘iets’ deel uit. Wij kunnen dan niet bestaan zonder zelf een deel van God te zijn. En God kan niet bestaan als mijn tafelpoot niet bestond.
Een absurde gedachte, maar juist daarom aantrekkelijk om over na te denken. Tafelpoten daargelaten, is het al boeiend genoeg om alles wat leeft te zien als een deel-God.
in het joods-christelijke denken is God alomtegenwoordig; daarover zijn verschillende passages in de bijbel aan te geven.
Bovendien staat prominent in de 10 Woorden vermeld dat we er beter aan doen om van niets dat we kennen van op of onder de aarde of in de hemel een beeld te maken en dat als God te aanbidden. Vrij kort daarop volgt in de bijbel de episode waarin de israelieten alles verzamelen wat voor hen kostbaar is, dat omsmelten tot een beeld van een jonge stier, en dat als God aanbidden.
Konkreet betekent dit voor joden en christenen het afbreken van beelden over/van God die de mens stimuleren om God te zien als een deelGod.
Bijvoorbeeld:
God wil dit wel, en dat niet.
Ongelovigen zullen door God worden verdoemd, en gelovigen zullen eeuwig gelukkig zijn.
God heeft een voorkeur voor Israel.
God openbaart zichzelf uitsluitend in de bijbel.