Velen leven nog in de sprookjeswereld van de prekantiaanse tijd, de tijd waarin men nog heilig geloofde dat godsbewijzen mogelijk waren.
Maar helaas voor hen, de aarde is niet plat en de zon draait niet om de aarde.
Omstreeks 1800 bewees de filosoof Immanuel Kant, de grootste filosoof van het Westen, dat godsbewijzen per definitie onmogelijk zijn.
Je hebt twee soorten godsbewijzen: apriori godsbewijzen en aposteriori godsbewijzen. De laatste gaan van de waarneming uit. Kant bewees dat onze waarneming te beperkt is om de Onbeperkte, God dus, waar te nemen. Apriori godsbewijzen zijn godsbewijzen die van de pure logica uitgaan. Maar met pure logica kun je God ook niet bewijzen. Het bewijs “het regent of het regent niet, ergo God bestaat” deugt voor geen meter.
Protestantse theologen beseffen in de regel dat Kant gelijk heeft en dat dus godsbewijzen onmogelijk zijn. Je gelooft of je gelooft niet. Maar je gelooft niet op grond van een objectief godsbewijs want er bestaat geen objectief godsbewijs.
Zo ook de meeste filosofen. De meeste filosofen leven in de postkantiaanse tijd. Zij weten dat Kant gelijk heeft en dat godsbewijzen onmogelijk zijn.
En ook nogal wat katholieke theologen geloven niet echt meer in de mogelijkheid van het godsbewijs. Zij zien de zogeheten godsbewijzen van Thomas van Aquino niet meer als objectieve godsbewijzen maar als psychologische, subjectieve quasigodsbewijzen.
Helaas zijn sommige fysici die ongeschoold in de filosofie grasduinen, niet op de hoogte van de geschiedenis van de filosofie met alle koddige resultaten van dien. En dat geldt ook voor zeer vele sektarische amateurtheologen.
Samenvattend: elk godsbewijs is een potsierlijk pseudogodsbewijs en een certificaat van filosofisch onbenul.